Huiveren tijdens de Matthäus-Passion
Voordat ik in het Amsterdams Oratorium Koor meezong, luisterde ik via de radio naar de Matthäus-Passion. Dan verwonderde ik me dat je zoveel prachtige melodieën achter elkaar kon horen. Daar begon de liefde voor Bach. Later ging ik naar de uitvoering o.l.v. Piet van Egmond. In de pauze vroeg ik aan een koorlid of ik ook mee kon zingen. Na een proef vooraf aan een repetitie bij Piet aan de piano zong ik mee met de tweede alten. Na twee jaar zei ik tegen Piet dat mijn muzieklerares gehoord had dat ik een sopraan was. Hij keek me aan en zei: “mee naar de piano”. De ene toonladder na de andere zong ik en het werd hoger en hoger. En iedere keer als ik hoger kwam keek Piet mij met een olijke blik aan. “Je lerares heeft gelijk”, zei hij. “Je bent een eerste sopraan. Je hebt je stem los gezongen”. De hoge bes in het Te Deum van Bruckner haalde ik met gemak. Piet heeft mij ooit gevraagd of ik sommige passages voor wilde zingen, maar dat durfde ik niet, ik was 18 jaar toen.
Als we een uitvoering hadden, gaf hij ook veel aandacht aan het orkest. Veel koordirigenten doen dat minder. Dat heb ik ook gemerkt nu ik viool speel in een barokorkest en wij regelmatig een koor begeleiden. De leden van het Utrechts Stedelijk Orkest speelden graag met ons koor o.l.v. Piet van Egmond. Piet stond te dirigeren alsof hij een fantastisch groot orgel bespeelde. Zijn bewegingen zie ik zó voor me als ik naar oude opnames luister. Het meest de Matthäus-Passion. Behalve zijn handen dirigeerde hij ook met zijn ogen en zijn mond. We wisten precies wat hij bedoelde. Op de repetities ging hij net zo lang door tot het klonk zoals hij het wilde.
Tijdens de repetities was er geen pauze, “want dan zijn jullie niet meer geconcentreerd”, vond hij. Wel legde hij veel uit hoe de muziek in elkaar zat. Bijvoorbeeld hoe de muziek bij de tekst paste. Hij maakte graag grapjes. Als iemand een dropje in zijn mond stopte, liep hij er naartoe en keek in haar mond of het geen pottertjes waren, want die zijn slecht voor de stem, vond hij. Het gebeurde alleen bij de sopranen en alten, want de heren liet hij met rust, daar was hij zuinig op. Doordat hij de spanning kon breken met die gekke voorvallen, kon hij veel eisen van zijn koorleden. Hij was een perfectionist. Toen hij ziek werd, wat ik toen niet begreep, eiste hij steeds meer en werd het moeilijker om te genieten van de repetities.
Aan Henny Vermey, nog een paar pianoleerlingen en mij, gaf Piet lessen muziektheorie. Hij deed het heel goed en overzichtelijk. Op 't laatst konden we een fuga componeren!
Als je hoort hoe gevoelvol hij de koralen uit de Matthäus-Passion liet zingen, begrijp je hoe muzikaal hij was. Hij liet de tekst spreken door de muziek. Ook de solisten wist hij te inspireren. Bruce Boyce zong de laatste jaren Christuspartij en als hij zong: “Mein Freund, warum bist du kommen?” dan huiverde ik. Hij liet het ook aan de solisten merken als ze iets moois gepresteerd hadden. De koorleden keken dan met tevredenheid toe. Wij kenden hem.
Renée Halma naast de Engelse bas Bruce Boyce in de bus naar Aardenburg. |
Eén keer, toen hij ons in het Concertgebouw ons stond te dirigeren, leunde hij tegen het hek van de dirigeerstoel. We vroegen ons af: waarom leunt hij zo, dat doet hij anders nooit. Later hoorden we dat zijn pantalon afzakte omdat zijn bretels los waren geraakt. Hij liet niets merken en ging vol overgave door!
En zo kan ik nog lang doorgaan. het is de mooiste muziek periode uit mijn leven. Geen amateurisme, maar hoge kwaliteit, dankzij het harde werken van Piet van Egmond, en zijn doorzetten met liefde voor de muziek en de mensen. Wat ben ik blij dat Piet van Egmond met zijn vrouw Ina en zijn secretaresse Nettie zoveel voor het koor gedaan hebben en dat wij het mochten meemaken.
Renée Halma, Amsterdam, 10 maart 2012